Hoofdstuk 5 - de Miskan
5.1. dichtbij
G’ds openbaring op de Sinaï wordt door Moshe mondeling overgeleverd en eerst eeuwen later opgeschreven. Dan pas worden de rituelen vastgelegd en ontstaat een traditie.
Deze openbaring en de er mee gepaard gaande integratie van de mystieke dimensie in het aardse leven verandert alles.
Een soortgelijke transitie als plaats vindt tijdens de, in de godsdienstpsychologie beschreven, stadia die een gelovige doorloopt en waarin zijn G’dsbeeld ingrijpend en onomkeerbaar verandert:
• Van G’d daarboven, ver weg, zonder echte bemoeienis;
• Naar G’d bij en naast de mens;
• Overgaand in G’d in de mens.
G’d wil, net als destijds in het paradijs, weer onder de mensen wonen, met hen wandelen en spreken, nu in een Mishkan.
In zijn wekelijkse Thorabespreking vertelt rabbijn Evers over de symmetrie tussen de Schepping en de bouw van de Mishkan. Zo zegt hij in de Parsja Teroema :
‘De bouw van de Mishkan was de tikkoen, de verbetering van de zonde van Adam, de eerste mens. Na de Exodus was het volk van het Boek geboren. De Mishkan maakte het weer mogelijk dat G’d tussen de mensheid zou wonen en een paradijselijke relatie tussen G’d en mens zou worden hersteld. Zoals G’d de
wereld had geschapen en de mens daarin liet wonen en werken ‘om haar te bewerken en haar te bewaken’ (Gen. 2:15) – zo is de mens –als reactie- geroepen om een heiligdom te bouwen en daarin G’d als het ware te laten wonen (25:8). Hiermee wordt de mens G’ds partner in de voltooiing van de Schepping.’
In het tweede hoofdstuk van Beresjiet gaat G’d door Gan Eden en heeft de mens de opdracht om te luisteren naar HaShem.
Rabbijn Amnon Bezek wijst op frappante semantische overeenkomsten tussen de Schepping van de wereld en de bouw van de Mishkan:
• Het formuleren van de taak van de mens: ‘Om haar te bewerken en haar te bewaken’ staat ook bij de Mishkan: ‘Zij zullen alle voorwerpen van de Tent van samenkomst bewaken om de dienst van de Mishkan uit te voeren’ (Bemidbar 3:8);
• ‘Zij hoorden de stem van G’d door de tuin gaan’ (Beresjiet 3:8) en `Ik plaats mijn Heiligdom – dan zal ik tussen jullie kunnen gaan en jullie tot G’d zijn (Wajikra 26:11-12);
• Net als bij de ingang van Gan Eden (‘om de weg naar de boom van het Leven te bewaken’) staan er op de Ark van het Verbond in het Allerheiligste twee cherubijnen;
• In Gan Eden kleedt G’d Adam en Chavah (Beresjiet 3:21), Moshe kleedt Aharon en zijn kinderen (Beresjiet 28:40-41);
• Over de Schepping staat in Mishlei 3:19-20 dat G’d deze maakte met wijsheid, inzicht en kennis (chogma, bina en da’at). Eigenschappen die ook aan Betsaleel, de architect van de Mishkan worden toegeschreven (Mishlei 31:3);
• Zeven keer staat er bij de Schepping dat G’d de wereld maakte, een uitdrukking die ook regelmatig wordt gebruikt bij het bouwen van de Mishkan;
• Zowel de Schepping als de Mishkan eindigen met een beracha: ‘G’d zegende de zevende dag’ (Beresjiet) en ‘Moshe zegende hen’ (Beresjiet 39:43);
• Bij de bouw van de Mishkan staat: ‘Maakte Mosje het werk af’ (Beresjiet 40:33). Ook bij de Schepping staat een uitdrukking van vervolmaking: ‘G’d maakte Zijn werk af op de zevende dag’ (Beresjiet 2:1-2).
Deze parallellen laten zien dat de Mishkan bedoeld is om de Schepping te vervolmaken en er een ‘woonplaats voor G’d in te creëren.’
Opdracht tot het maken van een heiligdom
G’d wil op alle zintuiglijke manieren tussen de mensen zijn: met woorden, rituelen, geuren, kleuren, geluiden. Hij zegt: ‘De Israëlieten moeten een heiligdom voor mij maken, zodat ik te midden van hen kan wonen. Ik zal je een ontwerp laten zien van de Mishkan en van alle voorwerpen die bij deze tent horen; houd je daar nauwkeurig aan.’
Net als de mens bestaat de Mishkan uit drie delen: de Voorhof (het lichaam), het Heilige (de ziel) en het Allerheiligste (de geest). Kijk even terug bij de Inleiding 03-2a, b en c voor een toelichting op de samenhang tussen de geest, de ziel en het lichaam die de mens tot mens maakt.
Watchman Nee geeft dit als volgt weer:
Bijdrage
Aan het begin van Sjemot 25, nog voordat hij de Mishkan beschrijft, spreekt G’d tot Moshe:
‘Zeg tot de Israëlieten dat zij voor mij een heffing inzamelen; van iedere man, wiens hart hem dringt, zult gij voor mij een heffing inzamelen.
Daarmee zegt G’d dat het van groot belang is dat de mens met fysieke vaardigheden en psychologische gaven een bijdrage levert aan de bouw van de Mishkan en daarmee aan zijn eigen innerlijke geestelijke heiligdom en aan G’d: ‘Omdat het hart daartoe dringt.’
Anders gezegd: vanuit de zuivere intentie dat hij dat graag wil doen om G’d te eren.
Er wordt niet mee bedoeld dat de mens G’d zo terugbetaalt voor wat deze voor hem heeft gedaan. Ook wordt niet bedoeld dat hij de geschenken van de Egyptenaren moet afstaan.
Integendeel, het bouwen van de Mishkan gebeurt in vrijheid , en staat daarmee haaks op de manier waarop de Israëlieten in Egypte door de Farao werden gedwongen om, op straffe van zweepslagen, heiligdommen te bouwen.
Als een inspanning niet uit vrije wil maar onder dwang wordt geleverd, is er sprake van:
• Druk van buitenaf op het EGO;
• Innerlijke trots van het zelf;
• Angst;
• Of fascinatie voor liefde.
Dat komt overeen met slavenarbeid en ontaardt snel in routinematig, geestdodend werk waarbij de werknemer alleen maar geeft en de werkgever alleen maar neemt.
De Mishkan heeft nog een symbolische betekenis: de mens die openstaat en zich inzet voor G’d, wordt ook zelf een lopend (mobiel) heiligdom.
De Israëlieten in de woestijn moeten hun reserves aanspreken voor deze taak. Dat geldt ook voor het werk aan de ziel: de mens kan zich op niets en niemand anders verlaten om zijn eigen ontwikkeling te versnellen.
Weer geldt de monniksregel van Sint Benedictus: 'Ora et Labora.'
Het Allerheiligste
Het Allerheiligste staat voor de geest van de mens, de plaats waar, vaak zonder dat de mens zich dat bewust is, G’d woont. Daar kan de mens met hem spreken als met een vriend.
Zoals Augustinus bezong: ‘Christus is in mij de bron, murmelend en zingend: Kom tot de Vader’.
In het Allerheiligste staat de Ark van het Verbond, een door een zwaar kleed afgescheiden ruimte.
Als eeuwen later Jezus sterft, scheurt dit voorhangsel open. Vanaf dat moment is de ruimte open voor de mens. Zo slecht Jezus’ dood de barrières tussen G’d en de mens: voortaan mag de mens hem, net als Moshe, zonder schroom benaderen.
De bede van St. Patrick komt uit:
De Heer is voor u om u de juiste weg te wijzen;
De Heer is achter u om u in de armen te sluiten, om u te beschermen tegen gevaar;
De Heer is onder u om u op te vangen wanneer u dreigt te vallen;
De Heer is in u om u te troosten wanneer u verdriet hebt;
De Heer omgeeft u als een beschermende muur, wanneer anderen over u vallen;
De Heer is boven u om u te zegenen;
Zo zegene u G’d, vandaag, morgen, en tot in de eeuwen der eeuwen.
Zoals de Profeet Joel zegt:
‘Daarna zal zich dit voltrekken: Ik zal mijn geest uitgieten over al wat leeft. Jullie zonen en dochters zullen profeteren, oude mensen zullen dromen dromen, en jongeren zullen visioenen zien; zelfs over slaven en slavinnen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten.
Maar de Israëlieten onder aan de berg Sinaï, nog geobsedeerd door het gouden stierkalf, stellen zich nog niet open voor het door G’d aan Moshe ontvouwde plan.
De bouw van de Ark van het Verbond
De bouw van de Mishkan begint met het centrale, allerheiligste en diepst verborgen element: de Ark van het Verbond. De Ark van het Verbond dankt zijn naam aan de twee stenen tafels met de leefregels die onder het gouden deksel worden verborgen.
Ook een gouden kruik met Manna wordt daar bewaard en later de staf van Aäron die bloeide toen zijn gezag werd betwist. Het Manna is het symbool van G’ds zorg voor het dagelijks leven van de mens. De bloeiende staf symboliseert het opbloeien van de mens die doet waar G’d hem voor gemaakt heeft.
De Ark wordt gemaakt van met goud overtrokken acaciahout. De acaciaboom staat bekend om zijn rood-witte bloesems en zijn harde duurzame hout wat hem niet alleen tot symbool bestempelt van eerbied en terughoudendheid maar ook van onsterfelijkheid en eeuwig leven.
Op het gouden deksel van de Ark, omgeven door een krans van vlammen, rusten twee cherubijnen.
Zij bewaken de tempel en weren onheil af.
Hun vleugels wijzen naar de plaats van de G’ddelijke Aanwezigheid, waar het absolute en het relatieve elkaar ontmoeten en waar G’ds stem weerklinkt in het diepste wezen van de mens. Deze opstelling weerspiegelt de drie zuilen:
• Rechts genade (Jahweh);
• Links gerechtigheid (Elohim) ;
• In het midden de G’ddelijke genade.
Onlogisch, genade gerechtigheid en nog een keer genade?
Alleen op Jom Kippoer mag de hogepriester in het Allerheiligste komen. Daar sprenkelt hij het bloed van het zondeoffer zeven keer op het verzoendeksel.
Moshe mocht wel vrij in en uit lopen in het Allerheiligste, over hem zegt G’d:
‘Maar met mijn dienaar Moshe, op wie ik volledig kan vertrouwen, ga ik anders om: met hem spreek ik rechtstreeks en niet in raadsels en hij aanschouwt mijn gestalte.’
Het Heilige
Het Heilige komt overeen met de ziel van de mens.
In het Heilige staan de tafel, het gouden reukofferaltaar en de gouden kandelaar (Menora).
De tafel van de toonbroden
Tegelijk met het maken van de tafel wordt ook het keukengerei gemaakt waarmee het heilige maal wordt bereid. Dat bestaat uit twaalf, met fijn meel gebakken toonbroden (ze worden aan G’d getoond) die een week lang in G’ds aanwezigheid op deze tafel liggen. De tafel mag nooit leeg zijn. Op de Sjabbat leggen priesters twaalf nieuwe verse broden op de tafels.
De oude broden nemen ze mee om ze volgens opdracht op Sjabbat op een heilige plaats te eten (Wajikra 24:8-9). Deze maaltijd is vol van betekenis:
• De broden worden gebakken met Manna, een teken dat het niet zal bederven en nooit op zal raken. Dat is een belofte van vertrouwen en hoop. Door samen aan tafel te zittenen het lichaam te voeden met wat de aarde geeft en daarna te bensjen (het dankgebed na de maaltijd zeggen) wordt het goede van de Schepping gewaardeerd.
Een waar gebeurd verhaal illustreert dit:
Twee vrouwen hebben een concentratiekamp overleefd. Ze zitten in een restaurant maar raken het brood dat op tafel staat niet aan. De ober vraagt: ‘Dames, ik zie dat u geen honger heeft.’ ‘Vandaag niet’ antwoordt de ene vrouw, ‘en nooit meer.’ De ober maakt aanstalten om de mand met brood weer mee te nemen maar dan zegt de andere vrouw: ‘Laat het alsjeblieft staan, niets op aarde is zo geruststellend als een mand met vers gebakken brood vóór je op tafel.’
• Door op de Sjabbat te eten tot hij is verzadigd, door brood te laten staan en G’d te danken voor het eten, geneest de mens zichzelf en de wereld. Hij ervaart dat voldoende voedsel goed is voor zijn lichaam en bevrijdt zich van de dwang om voortdurend meer voedsel te willen.
• De maaltijd verwijst naar G’d als gastheer die in alles voorziet. De gouden schalen zijn als een hemelse bijdrage, ze voeden de geest. Ook vandaag nog wordt de mens als een priester aan tafel genodigd voor het avondmaal/de eucharistie in de kerk. Daarbij herhaalt de rooms katholieke priester: ‘Zalig zij die genodigd zijn aan de maaltijd des Heren. Ziet het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld.’ Waarna de gemeente antwoordt: ‘Heer, ik ben niet waardig, dat gij tot mij komt, maar spreek slechts één woord en ik zal gezond worden.’
• G’d nodigt de mens uit voor de gemeenschapsmaaltijd om met elkaar over hem te spreken en hem te loven: ‘Kom dan, want alles is gereed!’
Wierook
Als vuuroffer voor G’d wordt op de broden zuivere wierook gelegd.
Aan wierook worden zowel fysiek als psychisch zuiverende en genezende eigenschappen toegeschreven.
De reukcellen in de neus (in feite hersenzenuwcellen) onderscheiden onbewust en continu duizenden geuren. Zelfs geringe sporen van wierookgeuren beïnvloeden in de hersenen van de mens al de locatie waar zijn emoties zetelen en roepen zo diepe gevoelens bij hem op.
Welke gevoelens dat zijn, hangt af van de soort geur en kan variëren van energie, kalmte, seksuele opwinding, bedwelming, misselijkheid tot walging.
Soms roepen geuren herinneringen op aan voorvallen uit het verleden, inclusief de bijbehorende gevoelens.
Als de mens mediteert bij steeds dezelfde wierookgeur, gaan zijn hersenen die geur herkennen en koppelen hem in een geconditioneerde reflex aan deze situatie waardoor hij de daaropvolgende keren in die situatie steeds sneller en dieper zal ontspannen.
Wierookgeuren kunnen echter ook negatief worden ervaren, met hoofdpijn, misselijkheid, benauwdheid of een allergische reactie tot gevolg.
Omdat alleen wie rein van lichaam en geest is met G’d mag communiceren, reinigt een priester, voorafgaand aan het gebed, zijn lichaam met mirre en zijn geest met wierook.
De Menora
De Menora, een gouden zevenarmige kandelaar , bestaat uit tweeëntwintig delen. Hij heeft de vorm van een amandelboom met knoppen, bloesems en vruchten aan elke tak. De amandelboom is de eerste boom die vrucht draagt in de lente.
De Menora staat symbool voor een traditie van geestelijke voeding, hij toont de spirituele, psychologische en fysieke elementen die de mens nodig heeft om te zijn zoals G’d hem heeft bedoeld.
Linker kant G’D Rechter kant
Vrouwelijk passief principe Mannelijk actief principe
Eva Adam
Donker Licht
Geschreven Thora Mondelinge Thora
Discipline Liefde
Theorie Praktijk
Rede Intuïtieve wijsheid
Oordeel Genade
Het realiseren van alle aspecten van de Menora vergt een evenwichtig psychologisch organisme en een stabiele fysieke discipline.
Het naleven van de tien leefregels helpt de mens bij het realiseren van alle aspecten:
Keter
Dien geen andere goden ten koste van G’d
Bina
Gebruik de naam van G’d niet lichtvaardig Chogma
Maak u geen beelden
Gvoera -
Eer uw vader en moeder Chesed –
Gedenk de heiligheid van de Sjabbat
Tiferet
Doodt niet
Hod -
Steel niet Netsach -
Pleeg geen echtbreuk
Jesod
Leg geen valse getuigenis af tegen uw naaste
Malchoet
Begeer niet
Olijfolie
Als de avond aanbreekt, geeft G´d de opdracht om met de zuiverste olijfolie het licht aan te steken en de Menora dan voortdurend brandend te houden. Daarvoor worden de druppels van de eerste olijvenpersing gebruikt, die zijn het zuiverst. In een Menora worden toch kaarsen gebrand? Van olijfolie?
Olijfolie staat symbool voor G´ds geest die in de geest van de mens woont en daar licht schept en de creativiteit en capaciteiten om als scheppers te functioneren in de wereld.
Het wordt gebruikt als verlichting, als medicijn, in zalf en bij het bereiden van voedsel.
Het gouden reukofferaltaar
Voor het gordijn, de toegang tot het Allerheiligste, staat het met bladgoud overtrokken reukofferaltaar waar elke morgen en avond reukwerk op wordt geofferd. Dat reukwerk bestaat uit zuivere wierook gemengd met drie specerijen en vervolgens gebrand:
• Balsemhars, een geurige hars die ook wordt gebruikt voor lichaamsverzorging;
• Cistushars , ook wel onyx genoemd, een aangenaam geurende hars die ook nu nog in parfums wordt verwerkt;
• Galbanum of moederhars, een al eeuwen bekende kostbare amberkleurige hars met een aangename lang aanhoudende geur die doet denken aan vers geplukte papavers of aan vochtige wouden en die wordt gebruikt om geur te fixeren. Galbanum kalmeert, verzacht, verlicht en harmoniseert en wordt daarom gebruikt voor pijnstilling. Ook is het een goede ondersteuning bij meditatie.
Deze mix van wierook en harsen verspreidt een heerlijke geur. Zoals in Mishlei staat: ‘De geur van balsem en wierook maakt gelukkig.’
Het uitvoeren van dit reukoffer heeft ook een praktisch voordeel: het neutraliseert de geur van de dieren die in het Voorhof worden geslacht om geofferd te worden.
Op het altaar staan horens die verwijzen naar kracht, macht, overwinning en eer. Asielzoekers in levensgevaar mochten de horens vastgrijpen om veilig te zijn.
De kransen rond de tafel en rond het altaar verzinnebeelden macht en volharding.
Nota bene: Omdat het effect van deze combinatie van harsen en wierook zeer sterk is, dient het op deskundige en gedisciplineerde wijze in het Heiligste bereid en gebruikt te worden. Een onjuiste bereiding of toepassing kan averechts werken en zelfs leiden tot een zogenaamde ‘bad trip’ ( een verstoorde werkelijkheidsbeleving en psychische labiliteit).
Bidden
De heerlijke geuren van het reukoffer zijn verbonden met de voorbede van de Hogepriester en van de priesters. Zij bidden met opgeheven handen.
Tehillim 141 zegt: ‘Laat mijn gebed voor u zijn als reukwerk, mijn geheven handen als een avondoffer.’
In Openbaring staat: ´Toen kwam er een andere engel, die met een gouden wierookschaal bij het altaar ging staan. Hij kreeg een grote hoeveelheid wierook om die op het gouden altaar voor de troon te offeren, samen met de gebeden van alle heiligen. De rook van de wierook steeg met de gebeden van de heiligen uit de hand van de engel op naar G’d. Toen nam de engel de wierookschaal, vulde hem met vuur van het altaar en wierp dat op de aarde.´
Bidden raakt de ziel van de mens, het versterkt blijdschap en verandert de ernst van een situatie.
In de Bijbel worden verschillende vormen van bidden genoemd: voorbeden, smekingen en dankzeggingen.
De rooms katholieke kerk kent al eeuwen de bidvorm contemplatie waarbij langere tijd aandachtig een woord of een zin uit de Bijbel wordt herhaald. Een voorbeeld hiervan is het Jezusgebed op het ritme van de ademhaling: ‘Heer Jezus Christus' - inademen - 'Ontferm U over ons (mij)' - uitademen.
Ook Paulus nodigt hiertoe uit: 'Bid onophoudelijk' (1 Tess. 5:17).
Ignatius van Loyola , een heilig verklaarde Spaanse geestelijke uit de zestiende eeuw, onderscheidt in zijn geschrift Geestelijke Oefeningen verschillende vormen van bidden:
1.Bidden met de Schrift:
a. Mediteren waarbij de mens zich verdiept in vragen als: wat zegt deze tekst mij, wat boeit mij, wat stoort mij en waarom? Hierbij zijn zowel het verstand als de wil betrokken;
b. Contempleren gaat een stapje verder: de mens beschouwt een fragment uit de Bijbel alsof hij zelf onderdeel is van het verhaal, en verdiept zich in wat en hoe het hem ten diepste raakt. Hierbij zijn zowel het hart als het gemoed en de zintuigen betrokken.
2.Levensgebed: een gewetensonderzoek (ook bewustzijns- of aandachtsonderzoek genoemd) waarbij de mens in stilte biddend terug blikt vanuit drie uitgangspunten: Dank u, sorry en alstublieft.
3.Contemplatieve dialoog: de mens richt samen met, luisterend naar en lerend van anderen zijn aandacht op een Bijbelfragment.
4.Contemplatief in de actie: daarbij bezit de mens een biddende basishouding van volledige aandacht die hem opent voor diepere dimensies en voor G’ds aanwezigheid in hem zelf, in anderen en in situaties. ‘Doe alles wat je doet, helemaal.’
Het Hebreeuws onderscheidt twee vormen van bidden die mij zeer aanspreken: tefilla en bakasja. Bakasja betekent vragend bidden, verzoeken, verlangen. Voor de mens die niet behoeftig is of geen gift verlangt van boven, is bakasja overbodig.
Tefilla staat haaks op bakasja: dit is het bidden waarmee de mens zich hecht aan en verbindt met G’d.
Hij reikt omhoog naar G’d. Dit bidden is voor iedereen en altijd geschikt en bereikbaar.
Elk mens, ook de mens die niet behoeftig is, heeft die verbinding met G’d nodig. Omdat de menselijke ziel fysiek huist in het lichaam en daarmee in de materiële wereld, kan zijn band met G’d verzwakken.
Door tefilla kan hij die band vernieuwen en verstevigen.
Engelen
In 94 Bijbelverzen wordt gesproken over ‘engelen’ en in 251 van een ‘engel’. In 75 verzen daarvan gaat het over de ‘engel van de Heer’. In 53 verzen gaat het over cherubs, in 11 over een cherub en 2 verzen in Jesaja spreken over serafs.
In de Mishkan zijn engelenafbeeldingen prominent aanwezig: op de Ark, op het plafond en op het voorhangsel tussen het Heilige en het Allerheiligste. Dat maakte mij nieuwsgierig naar de betekenis van engelen.
Ik ben opgevoed met de psalm: ‘Hij vertrouwt je toe aan zijn engelen, die over je waken waar je ook gaat. Hun handen zullen je dragen, je voet zul je niet stoten aan een steen.’
In ons gezin werd vaak gezegd dat iemand door een engel was bewaard of de weg gewezen. Dat maakte het bestaan van engelen op een andere manier reëel dan in de Bijbel. Ik ging op onderzoek.
Waarom krijgen de Israëlieten de opdracht engelen in het Allerheiligste te plaatsen? Staat dat niet haaks op: ‘Gij zult geen enkel beeld en afbeelding maken, niets dat in de Hemel boven of op aarde beneden is’?
De vijftiende-eeuwse Spaanse rabbijn en filosoof Jitschak Abarbanel legt uit dat deze leefregel verbiedt om beelden te maken met het doel ze als afgod te dienen en te aanbidden, maar dat alle voorwerpen in de Mishkan puur op G’d zijn gericht.
Engelen vormen daar het symbool van de eeuwige band tussen mens en G’d.
Ze zijn geschapen als zuiver geestelijke onsterfelijke wezens.
Ze hebben, net als mensen, een vrije wil maar ze bezitten meer kennis en macht dan mensen. Soms manifesteren ze zich tijdelijk in een aards lichaam waar ze zich dan in ‘no time’ verplaatsen naar waar ze nodig zijn.
Hun aantal is enorm zoals blijkt als de apostel Johannes probeert te beschrijven hoeveel hij er in zijn hemelvisioen zag: ‘Daarna hoorde ik het geluid van een groot aantal engelen rondom de troon, de wezens en de oudsten; het waren er oneindig veel, tienduizend maal tienduizenden, duizend maal duizenden.’
De meeste engelen blijven G’d trouw, sommige, de ‘gevallen engelen’, niet. Zij kwamen in opstand tegen G’d en sloten zich aan bij de satan en zijn verbannen uit de geestelijke wereld.
De engelen die G’d trouw blijven, wonen met hem in de geestelijke wereld. ‘Prijs de HEER, hemelse machten, dienaren die doen wat hem behaagt.’
In mijn zoektocht ontdekte ik dat er soorten engelen zijn:
• Engelen als dienende geesten ;
• Engelen als boodschappers, zoals o.a. aartsengel Gabriël ;
• Engelen als strijders tegen boze geesten en tegen mensen die G’ds plannen willen verijdelen ;
• Engelen als uitvoerders van G’ds wil en van strafgerichten ;
• Engelen als bevrijders en beschermers ;
• Engelen, serafs, die G’d aanbidden.
Joden bezitten een rijke engelentraditie. Zo onderscheidt rabbi Maimonides bijvoorbeeld tien rangen van engelen.
Een soort, cherubijnen, symboliseert bescheidenheid. Joodse geleerden worden talmied-chagam genoemd: leerling van wijzen. Zij dienen te beseffen dat ze net zo weinig weten als een jong mens dat nog veel heeft te leren. Zo doet het principe van de education permanente zijn intrede, de mens die zijn leven lang blijft leren en spiritueel blijft groeien.
Joodse geleerden onderscheiden 72 engelennamen, de 72 heilige ademtochten van G’d, die alle terug te vinden zijn in de bijbel (Sjemot 14: 19, 20 en 21) door Hebreeuwse letters om te zetten. Ook zijn er negen engelenkoren, die elk bestaan uit acht engelennamen .
Nergens moedigt de Bijbel de mens aan om engelen aan te roepen, te aanbidden of te vereren. Jezus verwijst de mens naar zijn Vader om hulp, die kent zijn engelen en stuurt de juiste.
Mijn zoektocht naar de betekenis van engelen voor de mensheid is nog niet ten einde.
De Voorhof
De Voorhof is een omheind terrein waar een brandofferaltaar en een koperen wasbekken staan.
Het brandofferaltaar
Het vuur op het brandofferaltaar is heilig en mag daarom niet doven. Om het brandend te houden voorziet de priester het elke ochtend van nieuw hout en een nieuw brandoffer, zo staat in Wajikra 6:5.
Dat maakt het brandofferaltaar uniek: dit vuur verwarmt en verheft de ziel van het Joodse volk altijd.
‘Many waters cannot quench love, nor can floods drown it’, zegt Song of Songs 8:7.
(‘Vele wateren kunnen de liefde niet doven noch kunnen de rivieren het blussen’)
Vuur van contemplatie en reflectie
Staat de mens op enige afstand van het brandofferaltaar, dan verwarmt het hem. Nadert hij het, dan raakt het hem en wordt hij er door gezuiverd.
Dat zuiveren gebeurt door dat wat niet bij hem hoort, weg te wassen of te branden.
Net als het brandofferaltaar dient ook het heilige vuur in het hart van de mens te blijven branden.
Door contemplatie van G’ds wonderen en het vaak bestuderen van de Thora kan hij het voeden.
Zoals Jesja’jahoe 50:4 zegt: ‘Elke ochtend wekt hij mijn oor zodat het toegerust is om aandachtig te horen.’
Liefde voor G’d voedt, als zuurstof, het heilige vuur. Als het vuur dreigt uit te doven, vlamt het weer op als er liefde bijkomt. In die liefde verhoudt de mens zich tot zichzelf en zijn naasten.
Als de mens, vermoeid, uitgeput of wanhopig, die liefde niet opbrengt, zegt hij ‘nee’ tegen het heilige vuur. Dan dooft het.
Tegelijkertijd is het zo dat ook G’d het vuur aansteekt, zoals in Wajikra staat.
Op de achtste dag, na zeven dagen van reiniging en wijding, schiet een felle vlam uit het heiligdom en verteert het brandoffer en het vet op het altaar. Als de Israëlieten dat zien, jubelen ze en werpen zich ter aarde. Rabbi dr. Jonathan Sacks legt dit uit:
‘De mens is een schepsel. Er zijn grenzen aan wat hij door eigen inspanning kan bereiken. Zijn daden zijn begrensd door de tijd. Om een volgende, diepere stap te zetten is het G’ddelijke ingrijpen nodig. Daarom zijn er zeven dagen van toewijding nodig, werd het heiligdom voortdurend gebouwd en uit elkaar gehaald. Het werk van de mens is niet duurzaam. Maar op de achtste dag komt de G’ddelijke aanwezigheid, en alleen dan is het blijvend.’
Die zeven dagen duiden op de aardse week. De achtste dag duidt op de eeuwigheid, voorbij de menselijke tijd. Die dag reageert G’d met een hemelse brand.
Vaak zeg ik tegen mijn coachees: ‘Ik doe wat ik kan doen, G’d doet wat buiten mijn vermogen ligt, wat ik echt niet kan.’ Ik ben ervan overtuigd dat de mens zelf tot op het bot moet gaan. Dat elk facet van de Thora moet doordringen in elk facet van zijn wezen, totdat zijn ziel zegt:
‘Dan zal ik juichen om de HEER, mij verheugen over de redding die hij brengt. Uit de grond van mijn hart zal ik zeggen: ‘HEER, wie is aan u gelijk?’
Het beoefenen van contemplatie en reflectie maakt dat ik niet werk uit plichtsbesef maar uit en met liefde. Zo werken schept ruimte voor mijn innerlijke warmte en voor mijn verlangen de situatie van de ander en die van mezelf zo te beïnvloeden dat het beste naar boven komt. Daarom vind ik de dialoog zo belangrijk: in de dialoog schuren wij tegen elkaar, ontdekken zo nieuwe aspecten en groeien. Zo steekt het vuur van buiten het vuur van binnen aan.
Zoals in Mishlei staat: ‘Zoals men ijzer scherpt met ijzer, zo scherpt een mens zijn medemens.’
Zoals Buber zegt: ‘Door het ‘gij’ leer ik het ‘ik’ kennen.’
Liefdadigheid
In veel joodse Schriftverklaringen wordt bij het verhaal over de bouw van de Mishkan over liefdadigheid gesproken.
Het Hebreeuws kent twee woorden voor liefdadigheid met tegenovergestelde betekenissen:
• Chesed is liefdadigheid waarbij de gever niet verplicht is om te geven en de ontvanger geen recht heeft op de gift. De gever geeft vanuit de goedheid van zijn hart.
• Tsedaka daarentegen is liefdadigheid waarbij de gever geeft omdat het zijn plicht is vanuit het oogpunt van gerechtigheid en rechtvaardigheid. De achtergrond daarvan is tweeledig:
-Uiteindelijk behoort alles aan G’d, de bezittingen van de mens zijn hem slechts toevertrouwd op voorwaarde dat hij geeft aan wie in nood zijn;
-De mens heeft de plicht naar zijn naaste net zo te handelen als hij G’d vraagt om tegenover hem te handelen. G’d is de mens die hem om zijn zegen vraagt niets verschuldigd en niets verplicht. Evenmin is de mens zijn naaste iets verschuldigd, toch is hij verplicht hem, in gerechtigheid te geven wat hij vraagt. Hij zal daarvoor naar maat worden beloond, want als hij vrijelijk geeft, zal G’d dat ook doen.
Deze visie op het begrip liefdadigheid verheldert het verhaal van Jezus over het zeventig maal zeven keer vergeven , en zijn waarschuwing aan de mens dat hij zich eerst dient te verzoenen met zijn naaste voor hij een offer brengt.
Het wasbekken
Het wasbekken symboliseert het EGO van de mens en de kennis van en over het lichaam.
Priesters wassen hun handen en voeten in het wasbekken voordat ze het Heilige betreden.
Het wassen van de handen zuivert voor de intellectuele dienst aan G’d. Het wassen van de voeten bereidt voor op het praktische dagelijkse leven.
De mens die zich wast, zuivert zichzelf ter voorbereiding op het dienen van G’d.
Hij kan G’d op twee manieren dienen:
• Door zijn gedachten over en zijn studie van de Thora;
• Door volgens de leefregels te leven.
G’d geeft geen instructies over de afmetingen van het wasbekken maar wel over het materiaal: alle spiegels van de vrouwen moeten er in worden verwerkt.
Het gebruik van spiegels bij het maken van het wasbekken staat symbool voor het oplossen van de ijdelheden van het Ego waarna de mens kan transformeren tot een gezuiverd instrument. Spiegels zijn bijzonder geschikt voor dit zuiveringsproces.
Hoe belangrijk die zuivering is, toont rabbi Naftali Silberberg aan:
‘Een handeling kan heilig en puur lijken, maar als ze een kloof veroorzaakt tussen twee mensen, moet zorgvuldig worden onderzocht of de handeling wel passend is en voortkomt uit de juiste motivatie.’
Soms is de motivatie onjuist, zoals bij de mens die zichzelf een ‘heilige’ voelt en zich als zodanig geroepen voelt om anderen te berispen voor ogenschijnlijk onjuiste daden. Hij wordt niet zelden gedreven door een ‘heiliger dan gij-EGO’ dat geen link heeft met echte zuivere heiligheid, laat staan met G’d.’
Het omgekeerde kan echter ook gebeuren: als een schijnbaar ‘onheilig’ lijkende handeling twee mensen met elkaar verbindt, is het toch een heilige handeling.
Zo kijkend naar het gouden stierkalf, zegt Rabbi Naftali Silberberg:
‘Op een dieper niveau verrichten boetvaardige mensen een ongelooflijke prestatie: ze bewijzen dat de negatieve onderdelen van hun leven — ook al waren die het resultaat van hun eigen vrije keuze — hen naar een hoger doel leiden. Juist deze onderdelen verhogen de intensiteit van hun relatie met G’d tot een niveau dat anders niet haalbaar was geweest.
Het raamwerk van de Mishkan
De Israëlieten ontvangen aanwijzingen voor het bouwen van het houten raamwerk van de Mishkan.
Dat wordt, net als de Ark, gemaakt van met goud overtrokken acaciahout en bedekt met verschillende onderling verbonden linnen kleden die het beschermen tegen de elementen:
1. Het eerste kleed heeft een witte ondergrond waarop in blauwpurper, roodpurper en scharlakenrood afbeeldingen van engelen worden geweven. Dit kleed staat voor geloof (zie de Jacobusbrief).
De vier kleuren symboliseren de vier werelden waarin de mens zich tegelijkertijd bevindt:
• Atziloet: de wereld van de emanatie ofwel ‘de nabijheid van G’d’, een abstract spiritueel begrip dat gaat over de intuïtie waarmee de nabijheid en uitstraling van G’d wordt ervaren;
• Beria: de intellectuele wereld van het denken en de ideeën;
• Jetzira: de wereld van het niet stoffelijke, zoals emoties;
• Asiya: de fysieke wereld van de actie en het doen.
2. Het Profetenkleed bestaat uit twee ruim over het eerste kleed vallende geitenharen kleden. Het geitenharenkleed staat voor hoop (zie de twee Petrusbrieven).
3. Een dekkleed gemaakt van roodgeverfde ramsvellen. Dit kleed staat voor liefde (zie de drie Johannesbrieven).
4. Daaroverheen komt een dekkleed, gemaakt van de huiden van tachas (zeekoeien). Dit kleed staat voor Jezus’ bescherming (zie de Judasbrief).
Het geraamte van de Mishkan is zo ontworpen dat het zo nodig uit elkaar gehaald en verplaatst kan worden. Ook de Exodusreiziger kan dagelijks, tussen zijn fysieke, psychologische en spirituele reisactiviteiten door, zijn eigen innerlijke heilige plaats voor devotie, meditatie of contemplatie neerhalen, meenemen en weer opzetten.
Competenties, kleding en taken van de priesters
Net als de bouw van de Mishkan bieden ook de competenties en de taken van de priesters inzicht in het functioneren van geest, ziel en lichaam van de mens:
a. Hogepriester
De hogepriester weerspiegelt als senior-ingewijde het G’ddelijke en daarom is niet iedereen geschikt voor deze rol. Hij beschikt over en draagt zorg voor een zekere mate van heiligheid (afzondering en heelheid). Tegenover de bij deze functie behorende privileges staan ingrijpende verplichtingen en zware straffen bij het misbruiken van privileges en het niet of verkeerd uitvoeren van taken.
b. Priesters
Priesters weerspiegelen de geest en de Schepping. Zij bezitten kennis van de Schepping. Lange tijd vatten zij hun taak om hun spirituele integriteit te bewaren te rigide op, wat leidde tot een onwenselijke en ongepaste exclusiviteit. Daarom werd hen op grond van een spirituele wet deze kennis weer ontnomen. De toen ontstane onevenwichtige situatie waarbij zij slechts de huls van de traditie bezaten, werd door de openbaringen van Ezechiël en door latere mystici weer gecorrigeerd. De kennis werd teruggevonden en voortaan doorgegeven via de lijn der rabbijnen.
c. Levieten
Levieten representeren de psychologische en sociale gewoontes, de ziel en de ethiek. Zij zijn verantwoordelijk voor de organisatie binnen de Mishkan. Als schriftgeleerden nemen zij in de Voorhof de culturele en psychologische vorming op zich van het volk dat daar komt om deel te nemen aan de eredienst. De Levieten geven de exoterische kennis over de ziel door in de vorm van sociale gewoontes en gebruiken zoals zingen en muziek maken. Zij zijn de schakels tussen de priesters en de Israëlieten.
d. De Israëlieten
De Israëlieten, het grootste deel van het volk, vertegenwoordigen het fysieke lichaam en het dagelijkse leven. Hun Egogerichtheid en hun gesteldheid op het vermijden van pijn en het maken van plezier maken hen makkelijk te beïnvloeden. Zij voorzien de priesters en de Levieten van voedsel en kleding daar deze zijn vrijgesteld van deze zaken.
Op het niveau van het individu wordt hier een beeld geschetst van een mens die zich, in tegenstelling tot de Levieten, de priesters en de hogepriester, niet bewust is van zijn ziel, van de leiding van de geest en van de genade van G’d.
Zo bezien vormt de bouw en de organisatie van de Mishkan een heldere metafoor voor de Exodus.
Die weg loopt immers ook via het lichaam door de ziel naar de geest of vice versa.
De hogepriester is daarbij met zijn liturgische kleding het herkenbare symbool van de volmaakte mens.
De priesterkleding
In Sjemot 28: 2-5 staat:
‘Laat voor je broer Aäron heilige kleding maken, die hem waardigheid en aanzien verleent. Jij moet aanwijzingen geven aan allen die hun vak verstaan, aan wie ik vakmanschap heb geschonken, en zij moeten dan de kleding voor Aäron maken, zodat hij kan worden gewijd en mij als priester kan dienen. Ze moeten de volgende kledingstukken maken: een borsttas, een priesterschort, een bovenkleed, een stevig geweven tuniek, een tulband en een gordel. Voor zowel Aäron als zijn zonen moet heilige kleding worden gemaakt, omdat ze mij als priester moeten dienen. Er moet gouddraad voor worden gebruikt, blauwpurper, roodpurper en karmozijnrode wol en fijn linnen garen.’
Weer zijn de kleuren veelzeggend: goud symboliseert G’d, blauw staat voor spiritualiteit, purper duidt op het psychologische organisme en scharlaken is de kleur van het bloed.
De hogepriester, geestelijk hoog ontwikkeld en psychisch in evenwicht, is onfeilbaar. Hij mag twee stenen, Urim en Tummim, bij zich dragen die hem helpen de juiste antwoorden te vinden op belangrijke vragen. Alleen hij mag dat om te voorkomen dat een orakel van een lagere orde het G’ddelijke overschaduwt. Ook Aharon mag de symbolen en het instrument dragen en gebruiken waarmee de hogepriester zich toegang verschaft tot kennis van G’ds wil.
De zalfolie
Ze moesten zalfolie bereiden van -vijfhonderd sjekel dik vloeibare mirre, -half zoveel geurige kaneel – tweehonderdvijftig sjekel dus –, tweehonderdvijftig sjekel geurige kalmoes en vijfhonderd sjekel kassia, en een hin olijfolie. Citaat Sjemot 30: 22-33. Zonder uitwerking?
Vaklieden
De eerste keer dat in de Bijbel iemand wordt vervuld met de Geest, wordt niet veroorzaakt door wonderen, tongentaal of een profetie maar door vakbekwaamheid!
G’d wijst assistenten aan:
• Besaleël geeft hij de talenten, de wijsheid, het vakmanschap en het inzicht om stenen, hout, goud, zilver, koper en brons te ontwerpen en te bewerken;
• Oholiab geeft hij de kwaliteiten om te graveren en te borduren en om de gordijnen en dekkleden te weven.
G’d geeft beiden en samen vakbekwaamheid en introduceert zo het principe van gelijkwaardigheid. Waar rangen en standen wegvallen kan op de juiste manier voor G’d gewerkt worden. Een proces waarin ‘ik en gij elkaars aangezicht zien.’
Ook de naam Besaleël weerspiegelt dit principe: ‘Hij die G’d ziet, zij het in de schaduw’. Dit ontroerde Besaleël zo diep dat hij ook wel Jahath werd genoemd: ‘De triller’.
Wat mij zeer raakt hier is dat er staat:
‘Allen die hun vak verstaan, aan wie ik vakmanschap heb geschonken.’
Hierin herken ik weer de componenten die de ommekeer bij de Sinaï kenmerken: volwassenheid en gelijkwaardigheid en die eerder ter sprake kwamen bij Liefdadigheid (de vormen van geven: Chesed en Tsedaka). Bij de mens als slaaf ontbreken deze twee componenten volledig. Terwijl juist volwassenheid en gelijkwaardigheid nauw verbonden zijn met vrijheid, professionaliteit en creativiteit.